Een leuk aspect van schaken is dat je objectief kunt nagaan welke zet de beste is. Daarom zijn computers er zo goed in. Weinig ruimte voor emoties, zou je zo zeggen. Bij schaakpartijen tussen mensen is echter niets minder waar. Angst, hoop, verwondering, wanhoop, woede, opluchting, het hele scala aan emoties passeert het brein van de schaker. Psychologie speelt dan ook een belangrijke rol. Een schaker moet daarom niet alleen strijden tegen zijn tegenstander, maar ook tegen twee grote vijanden van het objectieve denken: angst en overmoed.
Angst is funest voor een schaker. Je gaat proberen ieder risico uit te sluiten. Het schaken bestaat echter uit het afwegen van risico’s en het inruilen van het ene voordeel voor een ander. Een angstige speler mijdt meestal scherpe voortzettingen en stelt zich passief op. Hiermee roep je moeilijkheden over je af. Ook zal een dergelijke speler sneller genoegen nemen met remise. Een gebrek aan vertrouwen kan zich ook uiten in dwaze kamikaze offers. De speler mist dan het vertrouwen of het geduld met rustige middelen op de been te blijven. Hoe het ook zij: een angstige speler staat als het ware een stuk achter. Angst kost hele en halve punten.
De tegenhanger van angst is overmoed. Overmoed kan voortkomen uit een te groot geloof in eigen kunnen (“ik ben de beste”) of uit een zekere minachting voor de tegenstander. Het gevaarlijkst is de overmoed die ontstaat als een tegenstander in jouw ogen een mindere zet doet. k dacht zelf een keer een dubieuze opening van mijn tegenstander snel te kunnen afstraffen en was na vier zetten optimistisch gestemd. Binnen twintig zetten was de partij inderdaad beëindigd, maar had ik wel een nederlaag aan mijn broek. Blijf altijd op je hoede, is de moraal.
Geloof in eigen kunnen is noodzakelijk om vooruit te komen als schaker. In die zin is overmoed minder schadelijk dan angst. Het vervelende is dat de overmoedige speler vroeg of laat geconfronteerd wordt met de realiteit. Vaak krijgen dan andere emoties de overhand: vertwijfeling “hoe heb ik dat niet kunnen zien” of woede “hoe kan ik van die knoeier verliezen” nemen dan de overhand, waardoor betere voortzettingen worden gemist. Angst kan dan de overhand krijgen. Overmoed en angst zijn geen gescheiden emoties, maar keerzijden van dezelfde medaille. Conclusie: een te groot zelfvertrouwen kost eveneens punten.
Hoe ga je nu om met deze emoties? Je kunt ze niet uitschakelen, maar wel proberen de schadelijke invloed te beperken. Ik kijk vaak voor de wedstrijd vaak naar de rating van mijn tegenstander. Eigenlijk is dat een slechte gewoonte. Je laat je (onbewust) toch beïnvloeden door factoren buiten de stand op het bord. Verder denk ik dat angst vaak voortkomt uit fatalisme (deze tegenstander kan ik toch niet hebben) of uit angst om te verliezen. Nieuwsgierigheid in de stand en stelling zelf in plaats van in de uitslag kan heilzaam werken. Oefenen en training vergroten het geloof in eigen kunnen. Het belangrijkste is echter je mening over een stelling te laten afhangen van de stand op het bord en te staven met concrete varianten en evaluaties. Nuchter rekenwerk is een betere basis voor een goed resultaat dan heftige emoties!