Als puber zeg je vaak ondoordachte dingen. “Dat ga ik later nooit doen” is zo’n gevaarlijke uitspraak, waar je later in je leven vaak op terug moet komen. Toen ik nog jonger was, keek ik een beetje neer op vaak wat oudere schakers die met wit hun partijen heel rustig en kalm op zetten. Wat een geschuif en gebrek aan ambitie! Nu ik zelf al bijna veertig jaar schaak begrijp ik die keuze veel beter. Het is een bruikbare strategie, vooral als je niet veel tijd of zin hebt om te studeren op openingstheorie.
In het schaken heb je heel erg veel openingstheorie. Voor ambitieuze jonge spelers is dit heel aantrekkelijk. Door ijverig studeren kun je snel vorderingen maken. Openingen kun je bovendien bijna altijd gelijk in de praktijk brengen en het levert – in het geval van openingsvalletjes – vrij duidelijk punten op. Een goede opening zorgt bovendien voor een gunstige positie in het middenspel. In de rest van de partij heb je als het ware de wind mee.
Een nadeel van de openingstheorie is dat een schaakpartij soms veel lijkt op een kampioenschap geheugentraining. Dit is niet erg bevredigend. De openingstheorie is in sommige varianten tot in het verre middenspel zijn geanalyseerd. Dit geldt met name voor openingssystemen die in de mode zijn geweest en scherpe varianten waarbij een kleine misser verlies kan betekenen. De ruilvariant van het Grünfeld Indisch, de Botwinnik Variant van het Slavisch, het Marshall gambiet in het Spaans en de Sveshnikov van het Siciliaans. Als je deze varianten wilt spelen moet je eerst vele uren in de studeerkamer doorbrengen. Er is ook weinig kans om af te wijken, omdat het pad naar voordeel zo smal is.
Als je wit hebt is een kalme opbouw een manier om theoretische discussies te ontlopen. Met wit kun je kiezen voor het Engels (1. c4) of de Reti opening (1. Pf3). Er komen meestal stellingen op het bord waarbij het aankomt op strategisch inzicht en ervaring. Noest rekenwerk en geheugen telt minder. Een wat oudere speler is dan meestal in het voordeel. Fijn is ook dat je verschillende plannen kunt kiezen, afhankelijk van de opstelling van de tegenstander. Vaak kies je bij zo’n opening voor een langzame verbetering van de stelling, maar als het zo uitkomt kun je “op een juist moment ”ook plotseling omschakelen naar een koningsaanval. Belangrijk is je stelling wel voldoende flexibel te houden en wel druk te blijven zetten. Het is als zwartspeler onaangenaam om uit veel zetten te kunnen kiezen, maar geen enkele te hebben die de stellingsproblemen geheel oplost.
Als zwartspeler heb je minder keuze om een kalme opbouw te kiezen, maar ook daar heb je systemen waarbij je de tegenstander eerst wat laat uitrazen. De Caro-Kan (e4 c6) is bijvoorbeeld zo’n opening waarbij je als zwart een op het eerste gezicht wat passieve, maar wel solide stelling kiest. Als de witspeler te driest aanvalt, kan je later van de zwaktes profiteren die ontstaan. Heel veel moderne verdedigingen werken met het principe om terug te trekken in een gedrongen, maar wel flexibele stelling. Dit is als het ware een veer die wordt ingedrukt, maar dan plotseling met verwoestende kracht terug veert.
Om een schaakpartij te winnen hoef je niet altijd met volle trom ten aanval te trekken. Kalmpjes aan, dan breekt het lijntje niet kan ook een strategie zijn. Zoals water uiteindelijk ook de hardste rots laat slijten, zo kan ook een lange aanhoudende druk zeer effectief zijn om een partij te winnen.